Schilderijen 1940-1949

Vanaf het begin van de jaren veertig tekenen zich de eerste sporen af van een eigen benadering, hoewel van een persoonlijke zienswijze nog geen sprake is. In tegenstelling tot Jos Verdegem beoogt Antoon De Clerck geen geïdealiseerde weergave, maar wil de voorwerpen een eigen identiteit geven en ze poëtiseren. Eenvoudige thema's zoals een Leuvense stoof, een koffiekan en een waterketel doen in zijn werk Moeder aan de kachel hun intrede. De ijzeren staven van het stoofdeksel, aangeduid met zwarte lijnen die ter hoogte van de hand overgaan in zachtere tinten, onderbreken de beeldelementen. De monumentale verschijning van de vrouw, alsook de licht- en schaduwpartijen in haar gelaat verwijzen naar het werk van Verdegem. Maar tegelijk onderkennen we in de vormgeving en het koloriet invloeden van Constant Permeke en Gust De Smet. De krachtige expressie van het gelaat vormt een tegenstelling met de ondefinieerbare vorm rechts, die zowel voor een kast als een deuropening kan doorgaan. De sfeer in het werk is onder invloed van het animisme en het oorlogsklimaat getemperd en zwaarmoedig.

 

In het Meisjesportret uit 1945 tonen het gebruik van grote kleurvlakken en de zin voor synthese aan dat Antoon De Clerck onmiddellijk na de oorlog kennis heeft gemaakt met het werk van de kunstenaars Léger, Matisse, Cézanne en Mondriaan. Hij wil tot een eerlijke, directe en begrijpelijke plastische taal komen. Enkel de houding en de uitdagende blik van de imposante figuur verwijzen nog naar Verdegem, en onderhuids leeft een gevoel van ruimtelijkheid.

 

De Van Gogh-tentoonstelling in het najaar van 1946 in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel fascineert Antoon De Clerck omwille van het eerlijke, ongekunstelde, diepmenselijke en gedreven karakter van diens kunst. Geïnspireerd door het zelfportret van Vincent Van Gogh brengt de kunstenaar -geaccentueerd door de vurige roodbruine tinten- een psychologisch getormenteerde beeltenis van zichzelf. De zwaarmoedigheid van dit werk houdt verband met de gezondheidstoestand van de kunstenaar. Dokter Verstraeten van het Sint-Vincentiusziekenhuis te Deinze stelt in die periode het begin van een tuberculosebesmetting vast. Dadelijk stopt hij alle activiteiten en aan het verblijf te Sint-Martens-Leerne komt na een drietal maanden een einde. Behoudens veel rust wandelt hij in de winter van 1946-1947 dagelijks in de natuur en herstelt langzaam.